For best experience please turn on javascript and use a modern browser!
You are using a browser that is no longer supported by Microsoft. Please upgrade your browser. The site may not present itself correctly if you continue browsing.
Iris Broedelet ging op zoek naar de onderliggende oorzaak van de taalproblemen die kinderen met een taalontwikkelingsstoornis ervaren. Op 8 februari promoveerde zij op haar proefschrift “Lexical-semantic deficits in developmental language disorder: the role of statistical learning”. 

Broedelet richtte zich in haar onderzoek op het proces van het leren van woordbetekenissen bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. ‘Ik wilde onderzoeken wat daaraan ten grondslag ligt, want dat is nog onduidelijk’, vertelt de promovendus. ‘Dit is namelijk een van de minder onderzochte fasen van de taalontwikkeling bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis.’

Voor haar promotieonderzoek onderzocht de taalwetenschapper of kinderen met een taalontwikkelingsstoornis ook minder goed zijn in statistisch leren. ‘Statistisch leren is een intrinsiek leermechanisme’, legt Broedelet uit. ‘Het gaat om het oppakken van patronen uit input, zonder dat iemand het expliciet hoeft uit te leggen. Bijvoorbeeld het herkennen van dingen die bij elkaar horen doordat je ze vaak samen ziet. Je leert dan doordat je de link legt tussen waargenomen voorbeelden in je omgeving.’

Als je een klein kind bent hoor je taal, maar dan moet je alle woorden nog wel van elkaar onderscheiden. Is het ‘de bal’ of ‘debal’?

De fasen van taalverwerving

Bij het leren van woorden zijn een aantal fasen te herkennen, die Broedelet heeft gekoppeld aan drie verschillende statistisch leertaken. De eerste fase is de woord-segmentatietaak: het oppikken van woorden uit een stroom van klanken. ‘Als je luistert naar iemand die praat heb je geen pauze tussen ieder woord, dat gaat gewoon in één keer door. Dus als je een klein kind bent hoor je taal, maar dan moet je alle woorden nog wel van elkaar onderscheiden’, legt Broedelet uit. ‘Bijvoorbeeld: is het ‘de bal’ of ‘debal’?’

‘De tweede fase is cross-situational word learning: het oppikken van verbanden tussen woorden en de dingen waar woorden naar verwijzen. Volgens de hypothese is deze fase moeilijker voor kinderen die niet goed statistisch kunnen leren. De laatste fase is categorieën leren, dus: een hond en een kat zijn allebei huisdieren, maar zijn niet hetzelfde dier.’

Statistisch leren en taalontwikkeling

Broedelet voerde drie experimenten uit met 50 kinderen tussen de 7 en 9 jaar, waarvan de helft een gediagnosticeerde taalontwikkelingsstoornis heeft. De kinderen kregen o.a. een test waarbij ze woorden van een fictieve taal aangeleerd kregen.

‘Kinderen met een taalstoornis hadden er tijdens de test meer moeite mee om een woord aan een object te koppelen in situaties waarin niet meteen duidelijk is wat bij wat hoort. Ze hebben dus meer expliciete uitleg nodig’, vertelt de promovendus. ‘Dit suggereert dat kinderen met een taalstoornis inderdaad minder goed statistisch kunnen leren.’

‘Tijdens de leerfase hebben we ook de oogbewegingen van de kinderen gemeten. Ze zagen in deze fase twee plaatjes en hoorden twee woorden, maar het was niet duidelijk welk woord bij welk plaatje hoorde. Hierbij hebben we de oogbewegingen van de kinderen gemeten. Hieruit bleek dat zowel de kinderen met als zonder taalstoornis vaker naar de juiste afbeelding keken, maar de kinderen met taalstoornis minder vaak dan de controlegroep.’